columns

Column: Een tekstvoorstel voor de informateur

De kabinetsformatie gaat z’n vierde maand in. Onder leiding van de altijd schaterlachende Zalm wordt nu serieus gewerkt aan het derde kabinet Rutte. Voor ons is het natuurlijk spannend wat er in het regeerakkoord over pensioenen komt te staan.

De kans is groot dat de volgende zin deel zal uitmaken van de pensioenparagraaf: “Met ingang van 2020 zal een degressieve opbouw van pensioenaanspraken dwingend worden voorgeschreven.”

Dit beleidsvoornemen stamt uit de Perspectiefnota Toekomstpensioenstelsel van juli 2016. Het was zelfs het enige concrete beleidsvoornemen dat in de nota was opgenomen. In de politiek en media is maar weinig gesproken over de voor- en nadelen van dit plan. Dat komt mede omdat het werd gepresenteerd onder de noemer van het afschaffen van de doorsneepremie en u weet: de politiek ziet de doorsneepremie als de oorzaak van al het kwaad. Toch is het wenselijk dat er goed wordt gekeken naar de voor- en nadelen van dit idee.

Concreet betekent het dat vanaf 2020 bij de uitkeringsovereenkomsten jongeren een hogere pensioenaanspraak krijgen en naarmate mensen ouder zijn de toegekende pensioenaanspraak minder wordt. Aan de premiekant verandert er in de nieuwe situatie niets. Bij de werknemers wordt in veel gevallen een bijdrage aan de pensioenpremie ingehouden op het brutoloon en dat gebeurt zonder onderscheid te maken naar geslacht, leeftijd en gezondheid (dit is geen doorsneepremie). De werkgevers die niet zijn aangesloten bij een verplichtgesteld Bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) betalen gewoon de premiefactuur (ook hier geen doorsneepremie). De ondernemingen aangesloten bij een verplichtgesteld Bpf betalen ook een premiefactuur waarbij bij die factuur geen rekening wordt gehouden met de samenstelling (leeftijd en geslacht) van het personeelsbestand (ja, dat is dus nog steeds een doorsneepremie).

De juridische houdbaarheid van het plan is twijfelachtig. In het rapport van de Pensioenfederatie  is aangegeven waarom de twijfels er zijn. Er moet een objectieve rechtvaardigingsgrond worden gevonden voor deze discriminatie naar leeftijd. Ik kan daar een heel nieuw blog over schrijven maar wellicht ziet u het probleem als ik u vraag een objectieve rechtvaardigingsgrond te geven voor een lagere opbouw van pensioenaanspraken voor vrouwen dan voor mannen. Daar ligt namelijk dezelfde simpele economische actuariële redenatie aan ten grondslag. Pensioenaanspraken van vrouwen zijn duurder dan die van mannen.

Voor laagopgeleiden kan het plan goed uitpakken. Zij beginnen overwegend vroeg met werken (dus profijt van de hoge aanspraken) en hebben in de regel een bijna vlakke carrièrelijn. Het kan goed zijn dat zij over hun hele levensloop genomen beter af zijn met dit plan.

Bij de jongeren kan het anders uitpakken. Wat betekent het voor jongeren die later beginnen met werken, beginnen met een flexcontract of om andere redenen niet meteen in de pensioenregeling komen en dan een hoge aanspraak mislopen? Een andere vraag is of een hogere aanspraak bij een laag salaris aan het begin van de carrière opweegt tegen de lagere aanspraak bij het hoger salaris aan het einde van de carrière. Zijn jongeren straks echt beter af?

En welke (pensioen)prijs betalen vrouwen als zij tijdelijk uit het werkproces treden of parttime gaan werken omdat ze zorgtaken voor kinderen op zich nemen? Juist in de periode dat er voor hen hoge aanspraken zijn te verkrijgen, worden die aanspraken niet of slechts ten dele geïncasseerd. Tegen de tijd dat ze weer herintreden of meer uren gaan werken zijn de aanspraken lager.

Tot slot de kosten van de invoering van dit idee. Deelnemers in de pensioenregeling die nu bijvoorbeeld 50 jaar zijn, hebben nimmer de hoge pensioenaanspraken gehad en worden wel geconfronteerd met de lagere pensioenopbouw richting hun pensioen. Dat moet worden gecompenseerd. Het CPB heeft uitgerekend dat dit macro, met de huidige rentestand, 60 miljard euro kost. Doch dergelijke sommen zijn niet zo relevant. Het gaat er om wat de rekening voor het individuele fonds is. En bovenal wie die rekening betaalt en hoe dit gebeurt.

We hebben dus behoefte aan een fundamenteel debat over nut en noodzaak, voor- en nadelen van een verplichte overgang naar degressieve opbouw van pensioenaanspraken. Nu leert de ervaring dat, als er iets in het regeerakkoord staat, er juist geen debat over mogelijk is. De tekst van het regeerakkoord is heilig ook voor een areligieuze partij als D66. Daarom mijn tekstvoorstel aan de informateur voor de pensioenparagraaf in het regeerakkoord:

“Het kabinet zet in op het mogelijk maken van een nieuw pensioencontract en het beter aan laten sluiten van de aanvullende pensioen op de veranderende arbeidsmarkt. Daarbij geldt voor alles het adagium: bezint eer ge begint”.

Gerard Riemen, directeur Pensioenfederatie