Rekenrente
Pensioenfondsen moeten schatten hoeveel geld zij nu in kas moeten hebben om alle pensioenen tot in de verre toekomst uit te keren. Dit gebeurt aan de hand van de zogenoemde risicovrije rente, die wordt bepaald door de overheid en De Nederlandsche Bank. Hoe lager die rente is, hoe meer geld pensioenfondsen nu in kas moeten hebben.
Inzet Pensioenfederatie
Omdat niemand in de toekomst kan kijken, moet de waarde van alle huidige én toekomstige pensioenuitkeringen worden geschat. Er zijn veel verschillende meningen over wat een juiste schatting is, binnen en buiten de Pensioenfederatie. De Pensioenfederatie neemt geen standpunt in over welke rekenrente (discontovoet) er gehanteerd zou moeten worden.
Nieuws en achtergronden
De afgelopen jaren is de rente steeds verder gedaald. De lage rente zorgt ervoor dat de financiële positie van pensioenfondsen verslechtert.
Een fictief rekenvoorbeeld van het effect van de rente op pensioenverplichtingen
Als volgend jaar 110 euro pensioen uitgekeerd moet worden, moet een pensioenfonds bij een rente van 2% nu bijna €108 in kas hebben. Bij een rente van 10% moet het pensioenfonds nu €100 euro in kas hebben.
Lage rentes leiden dus tot hoge pensioenverplichtingen. Een lage rente leidt overigens ook tot hoge pensioenpremies.
Lage renteomgeving en herziening Ultimate Forward Rate
De Nederlandsche Bank introduceerde op 1 juli 2015 een nieuwe Ultimate Forward Rate (UFR) voor pensioenfondsen om langlopende verplichtingen te waarderen. De Pensioenfederatie heeft zich ingespannen om te voorkomen dat dit UFR-besluit er zou komen. De nieuwe UFR-systematiek leidt tot meer volatiliteit in de premie en in dekkingsgraden en verergert de maatschappelijke gevolgen van de lage rente.
Toen de nieuwe UFR eenmaal een feit was, heeft de Kamer de staatssecretaris verzocht om een onderzoek te doen naar de gevolgen van de lage rente en UFR voor de financiële positie van pensioenfondsen. Dit onderzoek heeft niet geleid tot wijzigingen in het UFR-besluit van DNB.
Afdekken renterisico
Door het renterisico af te dekken, kunnen pensioenfondsen zich beschermen tegen ongewenste gevolgen (zoals een dekkingstekort of niet kunnen indexeren) van een (aanhoudende) daling van de rente. Bij het bepalen van het rentebeleid maakt ieder pensioenfonds hierin zijn eigen afweging. Daarbij spelen de ambitie van het fonds, de financiële situatie van het fonds en in samenhang daarmee het vermogen om schokken op te vangen binnen het fonds een rol. Ook kunnen door het afdekken van het renterisico weer nieuwe risico's ontstaan, zoals het tegenpartijrisico en liquiditeitsrisico. De keuze om renterisico’s af te dekken is dus niet simpel te beschouwen als goed of fout, maar moet worden bezien binnen het gehele financiële beleid van een pensioenfonds.
Het financieel toetsingskader is erop gericht om de nominale aanspraken, oftewel de toegezegde pensioenen, veilig te stellen. Dit knelt met het sturen op een geïndexeerd pensioen dat meestijgt met de inflatie of loonontwikkeling. Vaak voelen fondsen zich gedwongen hun korte termijn risico’s, zoals het renterisico, af te dekken. Pensioenfondsen zoeken daarom naar een balans tussen het afdekken van risico’s en het behouden van voldoende rendementspotentieel bij de beleggingen.
Voor pensioenfondsen is het niet altijd mogelijk om renterisico’s (volledig) af te dekken. De markt voor het meest gebruikte instrument, de renteswap, is groot en liquide, maar vooral voor kortere looptijden tot 10 jaar. Voor langere looptijden is het lastiger om een tegenpartij te vinden.
Initiatiefwetsvoorstel van 50Plus over tijdelijke aanpassing van de disconteringsvoet
Henk Krol (50Plus) heeft een initiatiefwetsvoorstel over een tijdelijke aanpassing van de disconteringsvoet ingediend over het instellen van een minimumniveau in de rekenrente. In een reactie op het advies van de Raad van State zet Krol uiteen hoe het aangepaste wetsvoorstel tegemoet komt aan de kritiek van de Raad. Zo stelt Krol onder meer dat het wetsvoorstel zodanig is aangepast dat het een werking heeft voor de duur van maximaal 5 jaar. Door deze beperking in de tijd wordt volgens hem zeker gesteld dat het wetsvoorstel niet een permanente werkingsduur kan hebben.
Door het instellen van een minimumniveau in de rekenrente kan volgens de initiatiefnemer (voorheen Henk Krol, nu overgenomen door Martin van Rooijen) enige vorm van stabiliteit worden gebracht en de rentegevoeligheid in het systeem worden beperkt. Wanneer de ECB stopt met haar monetaire verruiming, kan de maatregel volgens 50Plus worden beëindigd. Het wetsvoorstel ligt nu ter behandeling voor in de Tweede Kamer. Op 24 januari 2018 is het wetsvoorstel van 50PLUS behandeld in de Tweede Kamer. Er is nog niet gestemd over het wetsvoorstel.
Openbare documenten