tweede_pijler voor themapagina

Nettopensioen

Per 1 januari 2015 geldt er voor de pensioenopbouw in de tweede pijler, via de werkgever dus, een pensioensalarismaximum van bruto ca. € 100.000. Voor het inkomen daarboven kunnen werknemers vrijwillig via een nettopensioenregeling in de tweede pijler bijsparen, waarbij de premie-inleg, betaald uit het nettoloon, en het rendement zijn vrijgesteld van vermogensrendementsheffing (box III). De nettopensioenuitkering is onbelast.

Inzet Pensioenfederatie

Aanvankelijk was het kabinetsplan om boven de aftoppingsgrens (pensioensalarismaximum) alleen een nettolijfrente in de derde pijler toe te staan. Omdat pensioenfondsen geen lijfrente mogen uitvoeren, zouden hun deelnemers geen pensioen meer kunnen opbouwen boven de aftoppingsgrens. De Pensioenfederatie vond dit een onwenselijke institutionele wijziging van het pensioenstelsel, omdat op die manier ondernemingen/beroepsgroepen geen kans kregen om voor alle werknemers/beroepsgenoten pensioen integraal aan te bieden. 

  • De Pensioenfederatie heeft indertijd stevig aangedrongen om nettoregelingen ook in de tweede pijler mogelijk te maken.
  • De Pensioenfederatie heeft actief oplossingen aangedragen om er voor te zorgen dat de nettoregelingen geen subsidiëring ontvangen ten koste van de reguliere brutopensioenregeling (voor het pensioensalaris onder de aftoppingsgrens) of andersom. Daarbij was en is van belang dat de risicodeling en administratieve voordelen van de tweede pijler zo veel mogelijk behouden blijven.
  • Na intensief overleg met de Pensioenfederatie heeft de Stichting van de Arbeid gewezen op de consequenties van de verplichting voor de nettopensioendeelnemer om bij de inkoop van nettopensioen in de basisregeling van het fonds tegen de risicovrije rente een opslag te betalen ten behoeve van het vereist eigen vermogen, ongeacht de feitelijke vermogenspositie van het fonds. In een aantal situaties betaalt de deelnemer aan een nettopensioenregeling daardoor voor een mate van zekerheid die hij of zij, gegeven de stand van de dekkingsgraden, feitelijk niet krijgt. Het kabinet heeft medio 2017 besloten de inkooptarieven te herzien in die zin dat er een ondergrens van het minimaal vereist eigen vermogen (104,3%) wordt gehanteerd. Er wordt geen bovengrens gehanteerd, het inkooptarief is afhankelijk van de dekkingsgraad. Het besluit hierover is gepubliceerd in het Staatsblad op 17 januari 2018. Het kabinet wil deze oplossing combineren met de introductie van een algeheel shoprecht voor nettopensioen. Met betrekking tot dit shoprecht is een nota van wijziging bij het Wetsvoorstel fuserende bedrijfstakpensioenfondsen naar de Tweede Kamer gezonden. De Tweede Kamer heeft over de nota van wijziging een advies gevraagd aan de Raad van State. Op 1 februari 2018 heeft de Raad van State advies uitgebracht. Dit luidt dat er geen juridische bezwaren tegen het in de nota van wijziging voorgestelde shoprecht voor nettopensioen zijn. De Pensioenfederatie vraagt zich af in hoeverre dit algehele shoprecht een verbetering voor de nettopensioendeelnemer is.
Nieuws en achtergronden

Vanaf 2015 is het pensioensalaris in de pensioenregeling gemaximeerd op ca. € 100.000 bruto op jaarbasis (aftoppingsgrens). Deze aftoppingsgrens wordt jaarlijks aangepast aan de prijsontwikkeling. Boven dat salaris is er geen fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw (omkeerregel) meer mogelijk.

Als alternatief is er een vrijwillige deelname aan een nettopensioenregeling geïntroduceerd. Binnen de sector, onderneming of beroepsgroep kunnen werkgevers en sociale partners afspreken een nettopensioenregeling aan te bieden, maar de deelnemer zelf bepaalt of hij/zij daadwerkelijk meedoet. De deelnemer betaalt de premie voor de nettopensioenregeling uit zijn/haar nettosalaris. De premie-inleg en het rendement zijn vrijgesteld van box III. Over de pensioenuitkering betaalt de deelnemer geen belasting.

Nettopensioen is tot de dag van vandaag onderwerp van discussie. In 2017 heeft de discussie zich toegespitst op het inkooptarief van het nettopensioen dat ingeval van een lage dekkingsgraad van het fonds zeer nadelig voor de nettopensioendeelnemer kan uitpakken en onbedoeld een subsidiëring ‘van netto naar bruto’ op gang brengt. In haar brief van 13 juni 2017 heeft staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een pakket van twee maatregelen aangekondigd – wijziging van het inkooptarief in combinatie met shoprecht -die moeten ingaan per 1 januari 2018, de wijziging van het inkooptarief met terugwerkende kracht tot 1 september 2016. Naar de mening van de staatssecretaris zou de nettopensioendeelnemer hiermee voldoende tegemoet gekomen worden. Op 17 januari 2018 is het besluit waarin de aanpassing van het inkooptarief wordt geregeld gepubliceerd in het Staatsblad. Het kabinet wil deze oplossing combineren met de introductie van een algeheel shoprecht voor nettopensioen. Hiervoor is een wetswijziging nodig. De nota van wijziging is opgenomen bij het Wetsvoorstel fuserende bedrijfstakpensioenfondsen dat in het najaar van 2017 naar de Tweede Kamer gezonden werd. Op 14 juni 2018 heeft minister Koolmees het Wetsvoorstel fuserende bedrijfstakpensioenfondsen in zijn geheel, dus inclusief de nota van wijziging ten aanzien van de waardeoverdracht van nettopensioen, ingetrokken. In een brief van die datum aan de Kamer stelde de minister vast dat er geen draagvlak is voor de introductie van een shoprecht voor nettopensioen bij pensioenfondsen.